woensdag 18 augustus 2010

Twee gedichten over een zomeravond door Johannes van 't Lindenhout (1893-1916)


Z O M E R A V O N D — I

Nu de schaduwen zich lengen
Rond mijn woning, vòòr den nacht,
Wil ik je mijn groeten brengen
'Wijl dags laatste uren plengen
Aan de kim hun zuiv're pracht

Al begeert' ligt diep verzwegen,
Nu ik stil naar buiten tuur,
En mijn hart heeft zich genegen
Tot den wijden avondzegen
In de schoonheid van dit uur.

Ken je deze stilte, makker,
Als des levens dierst tresoor!
De avondwind drijft ver en zwakker
Langs de popels, die den akker
Zoomen, over 't land te loor.

Buiten dralen zoete roken —
Geur, die van den zomer is —
En de oogen half geloken,
Droom ik, voor het raam gedoken,
't Uur, dat voor den droomer is.

























Z O M E R A V O N D — II

Gedachten, die de zonnige uren banden,
Bemijmer ik, waar langs de stille kreek
Het nachten naêrt en op de lage landen
De avond roerloos ligt en schemer-bleek.

Dan blaast een jongen op z'n herdersfluit
Een simpel liedje van verloren dagen;
En 't mijm'rend hart moet zachtkens medeklagen
Bij 't gaan en komen van dit week geluid.

In weedoms schijn zie 'k alle aardse dingen,
En van de droefenis waartoe mijn ziel nu wies,
Wil ik mijn liederen van elken dag doordringen,
Lijk op de fluit één aêm verscheiden tonen blies.

Uit Afdeling Drie: oktober 1912— mei 1916
In: Nagelaten verzen (Nijmegen 1995)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten