zondag 27 november 2011

Drie kleengedichtjes van Guido Gezelle



Denkt gij, vriend, dat dat
        niemen en weet,
     dat in uwen boezem
      geborgen daar ligt
      het diepste van al,

    't zij eedel, 't zij leelijk,
   't zij goed, het zij kwaad,
't gezien heeft een ooge en 't

    bewaren, ontdekken . . .
.     .     .     .     .     .     .     .     .
                Hij zal . . .



Pedagogen

Kunstelooze kostbaarheden,

uit des herten grond gegroeid,
              onbesneden,
              onbesnoeid,
    wat ook alle pedagogen
staande houden, hooge en fel,
                 onbelogen,
                onbedrogen,

 wilde waarheid wilde ik wel.


Rijmsnoer

   Een rijmsnoer ben ik rijk gebleven,
'k en weet gewicht noch hoe noch waar
    't mij inneviel, noch hoe malkaar
      de staven zijn aaneengesteven,
                       zes of zeven
                       
die ik even
         vond alhier en ving aldaar.
__________
Uit Guido Gezelle (1830-1899): Kleengedichtjes II
Uitgegeven door L.J. Veen, Amsterdam MCMV (d.i. 1905)
Deze dag is het 112 jaar geleden dat Guido Gezelle in zijn

geboorteplaats Brugge is overleden. Vandaar ook aandacht
op onze zustersite Tempel der Letteren daarnaast nog in een
artikel op een andere zustersite: Tempel van het fin de siècle
dan nog in een bijdrage op weer een andere zustersite,
Tempel der Wijze Woorden; al die bijdragen van heden.

maandag 21 november 2011

Heinrich von Kleist: twee kleine gedichten

Vandaag is het tweehonderd jaar geleden dat de Duitse literarische Größe Heinrich von Kleist, die in 1777 was geboren, een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Zie daartoe onze bijdrage van gisteren, zondag 20 november op de site Tempel der letteren.
De goede man is veel bekender door zijn Dramen en door zijn Erzählungen, maar hij heeft ook een aardige hoeveelheid gedichten geschreven, waaronder enkele die pagina's in beslag nemen. Van de kortere vindt u hieronder de drie kleine Gelegenheitsgedichte:



Jünglingsklage 

Winter, so weichst du,
    Lieblicher Greis,
Der die Gefühle
    Ruhigt zu Eis.

Nun unter Frühlings
    Üppigem Hauch
Schmelzen die Ströme ─
   Busen, du auch !




Mädchenrätsel

Träumt er zur Erde, wen
    Sagt mir, wen meint er ?
Schwillt ihm die Träne, was,
    Götter, was weint e r?


Bebt er, ihr Schwestern, was

    redet, erschrickt ihn ?
Jauchzt er, o Himmel, was

    Ist's, was beglückt ihn ?



Katharina von Frankreich
  

Man soll ihm Maine und Anjou

    Übergeben.
Was weiß ich, was er alles
    Mocht erstreben.
Und jetzt begehrt er nichts mehr,
    Als die eine ─
Ihr Menschen, eine Brust her,
    Daß ich weine !

Heinrich von Kleist (1777-1811)

Uit: Gedichte, opgenomen in Sämtliche Werke.

Nog een gedicht ─ Hymne an die Sonne ─ van deze auteur is te vinden in een bijdrage van heden op onze Duitse zustersite Kulturtempel (2).
Andersoortige bijdragen uit het oeuvre van deze schrijver zijn eveneens te vinden in bijdragen van heden op diverse van onze Nederlandse en Belgische zustersites:

Epigrammen van Kleist staan op onze site Tempel der Kritiek van 21 november.